Ds. Arius Adriani |
---|
Was Adriani een onvriendelijk man? In 1823 maakten twee jongemannen, de latere schrijver Jacob van Lennep en Dirk van Hogendorp, vanuit Amsterdam een reis te voet, per trekschuit en per diligence door Nederland. Zij deden ook Dokkum aan. In het verslag van Van Lennep staat hun ontmoeting met Adriani beschreven:
Na onze wandeling schelden wij bij den geleerden predikant ADRIANI aan, wien Tydeman ons aanbevolen had, hopende eenige inlichtingen omtrent Dokkum te erlangen. Men liet ons in eene binnenkamer. Een oogenblik daarna kwam de Predikant binnen, zijnde een zeventigjarig man, zes voet zes duim Rhijnlands hoog, gekleed met eene geele poeierjas, wollen koussen en witte slaapmuts: hij beschouwde ons van 't hoofd tot de voeten en vroeg wat wij wilden. Hierop volgde het nevensgaand gesprek, waardig om door ALIDA RIJZIG of CHRISJE HELDER beschreven te worden doch dat ik even goed als die dames de hunne, onthouden heb: VAN HOGENDORP (met zijn gewoon exordium beginnende): 'Dominé, wij zijn U natuurlijk niet bekend: wij maken een toertje, door ons land en professor TYDEMAN heeft mij verzocht U zijne complimenten te maken: hetgeen mij aangenaam geweest is daar het mij de gelegenheid verschaft Uwe kennis te maken. Ik ben de advokaat VAN HOGENDORP uit den Haag en heb de eer U den Heer VAN LENNEP te presenteeren...' IK: 'Zoon van den professor.' DOMINÉ: 'Zoo! Het jou een brief?' VAN HOGENDORP: 'Neen Dominé. Wij zijn al drie weeken op reis en dus zou deze wijze van U een' brief te bezorgen wat lang worden.' DOMINÉ: 'Ik heb pas een' langen brief aan Tydeman geschreven: maar wat kom jou nou eigenlijk doen?' VAN HOGENDORP: 'Uwe kennis maken, Dominé.' DOMINÉ (naar mij toestappende): 'En jou, had jou ook nog iets anders te zeggen?' IK: 'Neen Dominé, maar...' DOMINÉ (drie stappen achteruitgaande): 'Dan kan jou weer heen gaan, 't is morgen biddag, en jou begriept dat ik nou geen tied heb'. VAN HOGENDORP (heengaande): 'Wij willen U in 't minst niet hinderen, Dominé.' DOMINÉ (mij in de borst vattende): 'En zeg jou aan TYDEMAN, dat hij me op een ander' tied geen' komplimenten stuurt, maar een' brief, hoor jou?' IK (tot den grond buigende): 'Ik hoop het waar te nemen, Dominé.' Pas waren wij de deur uit, of bersteden wij beide uit in een schaterend gelach en bestempelden beurtelings morrende en grinnikende den beleefden ADRIANI met den naam van Frieschen buffel, ons wel beloovende zijn' laatsten boodschap aan TYDEMAN waartenemen. Dit laatst, zoo slecht afgeloopen bezoek stelde ons buiten staat iets nopens Dokkum en deszelfs omstreken te vernemen. Ik kan dus niet veel omtrent deze stad verhalen dan alleen dat de meeste huizen nog groote luifels hebben. Na thee gedronken te hebben schreven wij en gingen te negen ure naar bed'. Was Adriani werkelijk zo bot, of was hem de arrogantie van het tweetal in het verkeerde keelgat geschoten? |
© 2024 Lunb