Ds. Feike Hiddes van der Ploeg |
---|
Doopsgezind, geboren in 1736 te Franeker als zoon van Hidde Feikes, koopman en Grietje Beerts Wassenaar. Hij trouwde op 24 mei 1767 met Antje Pieters Hoekstra, van Franeker, welk huwelijk bevestigd werd in de Hervormde Kerk te Gaast, waar zijn stiefvader, Wybe Bosma, toen predikant was. Hij overleed op 29 juni 1790 te Dokkum. Hij werd op 25 oktober 1759 als student aan de hoogeschool te Franeker ingeschreven, vervolgens werd hij 8 november 1766 Doopsgezind proponent te Amsterdam en nog geen jaar later werd hij als Doopsgezind leraar beroepen te Hindeloopen, waar hij 'zeer in de gelegenheid was, zich van den tongval aldaar op de hoogte te stellen'. Sedert 10 september 1772 was hij leraar bij de Doopsgezinde gemeente te Dokkum, op een jaarlijks traktement van 600 Car. guldens, benevens genot van vrije woning, doch al spoedig viel hier een en ander op zijn gedrag aan te merken: 'maar Dns. van der Ploeg zijnen wandel bij vervolg van tijd zoodanig aangelegd hebbende, dat niet met zijn Eerw. leer overeenquam. Deswege was hij tot twee malen toe gestraft en zelfs uitgesloten van de bijwoning van het Avondmaal. Doch "Dns. van der Ploeg, volhardende in sijn ergerlijk gedrag", werd zelfs voor de derde maal gestraft met tijdelijke schorsing in zijn bediening en de voordelen, daaraan verbonden. En tenslotte verzocht men hun Ed. Mog. de Staten om hem geheel van zijne bediening te ontheffen, waarop Hun Ed. Mog. echter niet ingingen, daar door hen "de zaak als puur kerkelijk beschouwd werd". Zij stellen voor het nog éénmaal te proberen op straffe van "absolut deportement". Tot ontheffing zijner bediening kwam het echter niet door tussenkomst van eenige broeders, wien hij beterschap beloofd had, en die de moeilijke omstandigheden van zijn gezin, n.l. een vrouw en vijf jonge kinderen, in het midden brachten. In het vervolg zou hij "zig onthouden van het misbruycken van stercken drank, waaruit voortvloeyen alle zodanig bij elk in het oog loopende buytenspoorighheeden en huyskrakelen als uitgemaakt hebben de reedenen van zijn drie bijzondere ondergegaane straffen", en tevens beloofde hij aan zijne gemeente, welke hij "seven honderd Car. guld. perobligatiën" schuldig was, jaarlijks een zeker bedrag aan rente en aflossing te voldoen. Blijkbaar drukten de zorgen hem op den duur zoo zeer, dat hij in 1787 plotseling Dokkum verliet, met achterlating van vrouw en kinderen, die hij aan de zorg van de gemeente overliet; in verband daarmee verzocht in genoemd jaar de Dokkumse kerkeraad aan de gemeente Amsterdam om een nieuwe predikant. In het jaar, daarop volgend, keerde hij weer binnen Dokkums wallen terug, doch niet als voorganger der gemeente; den 29 Juni 1790 verwisselde hij het tijdelijke met het eeuwige. Behalve theoloog was hij een vruchtbaar schrijver. Zijn grootste verdienste ligt wel in zijn Fries litterair werk; in het tijdperk van het Middel-Fries neemt hij met zijn bevallige geschriften een ereplaats in de Fries-nationale letterkunde in.
|
© 2024 Lunb