Een tijdlang is het gebruik geweest om tijdens de bijeenkomsten gezamenlijk uit stenen pijpen te roken. Het besluit daartoe is kennelijk genomen in het officieuze deel van de bijeenkomst van 3 oktober 1926 ten huize van Broeder van der Laan. In de notulen van die vergadering wordt er niets over vermeld, maar in de vergadering erna, op 7 november, is het in het officiële gedeelte behandeld. In de notulen staat geschreven: Ter uitvoering van het besluit der vorige vergadering liggen de lange pijpen gereed en worden van de namen der rechthebbenden voorzien. Br. Bult, door wiens belangelooze bemoeiing dit mogelijk is, wordt opgedragen ook nog bijbehoorende doppen aan te schaffen, zulks met 't oog op brandgevaar bij eventueele uitbarstingen van geestvervoering. Ook deze opdracht neemt hij op zich. Voorloopig wordt afgesproken, dat de pijpen door iedere gastheer naar de volgende zullen worden getransporteerd, zulks niet alleen wegens de goedkoopte, doch vooral om de verhoogde gebruikswaarde na herhaald gebruik.
Overigens besluiten de notulen van deze zelfde vergadering als volgt: Na sluiting van het officiële gedeelte voortgang in onbezorgde trant, waarbij eenige leden de lange pijp ongemerkt verruilden voor lichter rooksel.
Enige tijd later, op 5 februari 1928 vermelden de notulen: Dankbaar wordt het cadeau van Br Baas aanvaard: t.w. 1 bosje pijpendoorstekers, van een niet-roker een welgemeende attentie. Besloten wordt, na lang beraad, dat deze bij de pijpen zullen blijven bewaard. Dat juist de niet-roker onder het gezelschap het belang van het schoonhouden inzag doet vermoeden, dat de bij het roken verspreide geur allengs minder aangenaam was geworden. Op 6 mei 1928 vermelden de notulen van het officieuze gedeelte, bij uitzondering bewaard gebleven: Broeder Baas houdt zich ernstig bezig met het vraagstuk der pijpdoorstekers, die als zijne geestelijke kinderen zijne volste belangstelling hebben. Ten huize van Broeder van der Laan waren deze nuttige instrumenten enigszins aan het oog onttrokken, daar ze bovenop de lichtkroon waren gedeponeerd.
Op de vergadering van 1 april (!) 1928 vermelden de notulen: Na opening door broeder voorzitter brengt br Baas een zeer belangrijke kwestie aan de orde. In hoeverre moet een der broeders verantwoordelijk worden gesteld voor een gebroken pijp. Breedvoerig wordt van gedachten hierover gewisseld waarbij enige broeders zeer opgewonden worden en waarbij bleek dat hier verschillende stromingen aanwezig waren.. Br Baas stelde voor: "Wanneer iemand een pakje pijpen van zijn voorganger ontvangt overtuigt hij zich dat de pijpen heel zijn, zijn ze niet heel, dan betaalt zijn voorganger, zijn ze heel doch stuk op de avond, dan betaalt degene die gastheer is." Hierin zitten verschillende juridiese, notarieele, burgerrechtelike en andere kwesties. Besloten werd dat ieder der broederen ernstig zou nadenken en dat een besluit zou worden genomen op de feestavond, aan het dessert. Misschien maakt br. Baas een kistje dus een groot pijpetuitje. (goed uitspreken svp). Helaas is nooit vastgelegd, wat aan het dessert op de feestavond is besloten.
De pijpen komen nog in de notulen voor van de vergadering van 4 september 1932 en wel als volgt: De traditionele pijpen zijn ditmaal afwezig. Br. Vonck die hiervoor had moeten zorgen verontschuldigt zich door te zeggen, dat hij heeft geroken in de kast, waarin de pijpen zich gewoonlijk bevinden. Uit het feit, dat hij de bekende reuk der pijpen niet constateerde, heeft hij geconcludeerd dat de pijpen reeds bij Br. van der Laan waren. Deze conclusie blijkt onjuist te zijn.
Hoelang het gebruik van het roken uit de stenen pijpen heeft standgehouden, is niet bekend. In ieder geval bestond het gebruik in 1968 al niet meer. Er wordt thans in het geheel niet gerookt op de bijeenkomsten. Het kistje met de pijpen, of wat daarvan over is, bestaat echter nog steeds en wordt door de secretaris beheerd. Iedere keer als de vergadering bij hem wordt gehouden, wordt het kistje piëteitvol aan het gezelschap getoond. Op 8 januari 2006 is daaraan toegevoegd de pijp van wijlen Br. Huijser van Reenen, die zich in het bezit van diens familie bevond en welwillend aan het Gezelschap is afgestaan.
De pijpen bevinden zich in een fraaie eikenhouten pijpenlade, die waarschijnlijk uit de negentiende eeuw dateert. Er zijn nog min of meer complete overblijfselen van zeven pijpen.
Op vijf pijpen staat de naam van de gebruiker en bekend is in welke periode elk van hen lid was.
• D. J. Miedema was lid van 1958 tot 1969. Op deze pijp (linksmidden) staat ook de vermelding : 'XIII Lustrum Frisia'. De watersportvereniging 'Frisia' is opgericht in 1860, dan zou de pijp uit 1925 dateren. Toen was Miedema 6 jaar. Het moet dus wel een ander 'Frisia' geweest zijn.
• P.J. Conradi was lid van 1954 tot 1964, op de pijp (linksonder) staat de datum 7-11-'54
• H.H. Spijkerman was lid van 1959 tot 1968. (pijp rechtsmidden) Onder zijn naam staat de naam van H. Jasper, die lid was van 1967 tot 1994. Vermoedelijk heeft deze zelf niet uit de pijp gerookt, maar heeft hij de pijp 'geannexeerd' toen er in het gezelschap niet meer werd gerookt.
• D. Huijser van Reenen was lid van 1951 tot 1974. (pijp linksboven)
• Op de pijp 'Wapen van Friesland' (rechtsboven) staat 'Schn'. Dat moet wel ons lid Ds. J.W. Schneider zijn geweest. Hij was lid van 1962-1968.
Bijna alle pijpen zijn van Goedewagen uit Gouda, vaak nog met etiket, maar ook in de steel geprägd. Er is één pijp bij, met afgebroken steel (rechtsonder), waar op het etiket staat als maker: P.J. van der Want Azn, Zenith pijp, Gouda. Deze pijp heeft geen gebruikersnaam, al lijkt het zo op de foto, dat is een zwarte veeg.