In de jaren om 1780 heen, toen er grote economische voorspoed in Friesland heerste, werd op veel plaatsen de drang tot meer belezenheid en ontwikkeling gevoeld. In de steden en grote dorpen vormden zich gezelschappen of kransen. Ongetwijfeld kan men ze patriottische sociëteiten of gezelschappen noemen, in wier midden ook veel politieke gesprekken gevoerd werden. Er heerste ondanks de grote welvaart onder de toonaangevende standen een toenemende ontevredenheid over de politieke toestand in Friesland.
Het zondagmiddaggezelschap ‘De Dokkumer Krans’ was aanvankelijk zo ’n club van preek-besprekende en debatterende heren, maar het latere leesgezelschap kende een college van twaalf ‘dirigerende’ leden en veertig ‘lezende’ leden. Dirigerende leden waren leidinggevende en besturende leden, die zorgden dat er voor de lezende leden genoeg te lezen was. Tegenwoordig zijn er geen ‘lezende leden’ meer, maar nog wel twaalf dirigerende leden of broeders.
De bekende Dokkumer schoolmeester en historicus Sjoerd Wendelaar Bonga schreef hierover in zijn boekje ‘Ook dit is Dokkum, over het Leesgezelschap Ledige Uren Nuttig Besteed’: “De leden van ’t kunstzinnige gezelschap zijn alle Vrijzinnig. Dat blijft ook zo de gehele 19de eeuw door. Het is mij bij mijn onderzoek niet gebleken, dat ook maar éénmaal een lid van de orthodokse of rechtzinnige richting tot Besturend lid benoemd is. Politiek gesproken zijn de mannen na 1815 Liberaal, het Gezelschap ademt natuurlijk ook een Liberale geest. Allemaal mensen van aanzien, vooraanstaande leden van de burgerij van Dokkum. Wat hun maatschappelijke en sociaaleconomische positie betreft zou men kunnen zeggen burgerlijke élite. De latere kring van medelezers zal ongetwijfeld een enigszins ander beeld vertoond hebben, deels gerekruteerd uit een eenvoudiger, lager aangeslagen levensmilieu. De élitekring waren strijders voor een gematigde verwezenlijking van de revolutiebegrippen, die in Staatsinstellingen de uitersten vermeden en tot middelen van geweld zeer zelden de toevlucht namen. Hun doel was persoonlijke vrijheid, heerschappij van den middenstand en een parlementaire regering. Vaak uiterst verdraagzaam behalve tegenover de Orthodoxen.”
Tezamen vormden zij, volgens Mr A. Telting: “...eenen kring van beminnaren der geschied- en zedekundige wetenschappen, in welken de beste werken, in die vakken uitkomende, gemeenschappelijk gelezen en vervolgens besproken werden”. De eerste leden van het gezelschap gingen beurtelings bij een der proponenten (kandidaat predikanten) ter kerke, de ene zondagmorgen dus bij de remonstrantse, de volgende bij de doopsgezinde predikant. Er bestond toen een nauw verband tussen deze twee kerkelijke groepen, die in mei 1798 leidde tot een samengaan in de ‘Verenigde Christelijke Gemeente’.
De dirigerende leden van het gezelschap kenmerkten zich door een vrijzinnige, vooruitstrevende, liberale en moderne instelling en werden gevonden in de kringen van de dominees van de Remonstranten en Doopsgezinden, later ook van de Hervormde gemeente. De rectoren van de Latijnse School waren vrijwel allemaal lid, burgemeesters, vooraanstaande kooplieden, apothekers, artsen, tandartsen, veeartsen, notarissen, ontvangers der registratie, griffiers, postdirecteuren, gemeentesecretarissen komen met regelmaat voor. Over het algemeen goed opgeleide mensen, waarvan een behoorlijk intellectueel niveau verondersteld mag worden. Veelal lieden die vanwege hun professie voor een kortere of langere tijd te Dokkum waren neergestreken, maar van elders kwamen en meestal ook weer van hier vertrokken.
Er waren ook dwarsverbanden. Zo waren de dominees ambtshalve ook curatoren van de Latijnse school, waarvan de rectoren weer door het gemeentebestuur werden benoemd. Ook familierelaties waren niet zeldzaam. Bestudering van de ledenlijst laat daarvan vele voorbeelden zien. Verder blijkt uit die ledenlijst dat dikwijls dirigerende leden al op jonge leeftijd werden uitgenodigd tot het gezelschap toe te treden. Duidelijk is, dat steeds gestreefd is naar een gezelschap, waarin op een goed niveau over maatschappelijke en godsdienstige ontwikkelingen werd gesproken met het doel de gedachten te scherpen en jonge intellectuelen de gelegenheid te bieden zich te vormen door aan deze gedachtewisselingen deel te nemen. De duidelijke wens om vormend en educatief bezig te zijn, komt ook tot uitdrukking in het aanschaffen en bespreken van boeken en de opzet van de leesportefeuille en het instituut ‘lezende leden’.